Wegen bij schaarste of betrokkenheid

Vreemde geuren en kleurenVanochtend had ik een gesprek met Ruben over faciliteren van groepen “buitenlanders in het buitenland“. Internationale organisaties, zowel bedrijven als non-gouvernementele, sturen mensen naar het buitenland en ook daar moeten we met elkaar samenwerken. Dankzij zijn vrouw, die uitgezonden is, heeft Ruben de kans te leren faciliteren in het buitenland. Enerzijds met de inwoners van dat land en anderzijds met de andere buitenlanders. Op die manier komen we oog in oog met ons “anders zijn”: waar horen we bij, waar niet? De inwoners van het land herkennen elkaar onmiddellijk, maar wij niet. Wat mag wel en wat mag niet? En hoe kunnen we daar faciliteren?

We hebben te maken met de paradoxen van behoren en schaarste. De paradoxen van behoren zijn identiteit – wie ben ik -, betrokkenheid – wat doe ik -, individualiteit – wat ben ik -, en grenzen – wat mag ik -. Mensen definiëren (= begrenzen) zich zelf aan de hand van anderen. Op basis van aangeleerde codes, conventies en gebruiken herkennen mensen elkaar. We herkennen in het buitenland andere Nederlanders vaak al van afstand. Je identiteit en je individualiteit zijn nadrukkelijker aanwezig in een groep buitenlanders, maar je kunt er minder mee. Automatisch vermindert je betrokkenheid. In dit verband gebruik ik het woord verstaan: het staan, de manier waarop we staan, is al voldoende om elkaar te verstaan. Maar we staan er buiten. Je hebt het gevoel: ik doe niet mee, ik kan hier niets mee. Opmerkelijk genoeg heeft iedereen dat gevoel.

Staan en zittenDe paradox van de schaarste heeft te maken met het feit dat  onderscheiden de grenzen van onze groepen bepaalt. Deze wereld – denk ik dan – is een wereld van mogelijkheden. Maar ik ben beperkt en de mogelijkheden beangstigen ook. Door te begrenzen scheppen we wat veiligheid. Een groep is van nature beperkt, een eiland in een zee van anderen. De zee, de omgeving lijkt onbeperkt; het eiland, de groep is eindig. Groepen splitsen zich af en als vanzelf ontstaat de strijd om de beschikbare hulpbronnen. Dat succesvolle groepen in de concurrentiestrijd overleven is een gotspe, want we scheppen zelf de beperkingen, maar daarover een andere keer.

Verder zijn de meeste buitenlanders in het buitenland uitgezonden in verband met schaarste: een organisatie zoekt een nieuwe markt, nieuwe productielocaties, grondstoffen. Een non-gouvernementele organisatie is er om te helpen, ontwikkeling te bieden. Alles wat aan de eigen groep besteed wordt komt niet ten bate van de ander, terwijl de ander meestal de hulp niet waardeert. Het benadrukt immers dat de ander zich zelf niet staande kan houden.

Hoe hiermee om te gaan? Ruben zei letterlijk: “je moet er staan om effectief te zijn“. Dat vind ik een goede benadering. Met onze taal scheppen we een wereld van zelfstandige naamwoorden. “De Nederlander”, “mannen”, “grenzen”, “regels”. En vervolgens doen we alsof die dingen echt bestaan. We benadrukken zo verschillen, “buitenlander”, “vrouwen”, “binnen” en “buiten”, “verantwoordelijkheid”, en daarmee worden de verschillen echt bekrachtigd. Vervolgens gaan we aan die zelfstandige naamwoorden categorieën verbinden en de overeenkomsten en verschillen zoeken in de categorieën. Zijn boeddhisten vredelievend? Zijn chinezen harde werkers, maar weinig creatief? Zijn Nederlanders handige handelaars? Kunnen vrouwen geen kaart lezen en vragen mannen nooit de weg (ik nooit)? De werkelijkheid, wat werkt, bestaat uit processen, werkwoorden. Ons wezen is zijn: doorlopend in verandering. Wat we doen is zien, intuïtief waarnemen, voelen en denken. Met werkwoorden gaat het over de overeenkomsten.

Het is niet verkeerd om de dingen te benoemen, maar je benoemen begrenst. Wanneer we ons daarvan bewust worden moeten we daar niet mee doorgaan, maar even blijven staan. Wonend in het buitenland worden we geconfronteerd met grenzen omdat daar de dingen ander benoemd, en zelfs anders geschreven zijn. Maar het zijn hun en onze eigen grenzen, grenzen die we maken omdat het handig was. Code en conventies die we gebruiken om te overleven in onze groepen, onze omgeving. Cultuur volgt natuur. Wanneer we er even staan, kunnen we zien: dit is wat ik zie, dit is wat ik ervaar. En dat kunnen we met buitenlanders in het buitenland faciliteren. Wat we kunnen brengen als facilitator in het buitenland is ons vermogen om even stil te staan bij wat we willen vermijden: dat we ons vreemde voelen op een vreemde plaats. Als we ons dat leren realiseren, leren we beter herkennen hoe we met onszelf omgaan.

This entry was posted in behoren, Faciliteren, identiteit, paradox and tagged , , . Bookmark the permalink.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.